Het zijn lastig te bestrijden vooroordelen en het vergt van een kunstenaar nogal wat lef en zelfvertrouwen om het bloemstilleven centraal te stellen in het oeuvre.
Margriet Smulders: “Ik was altijd al veel met bloemen bezig en had een serie gemaakt van telkens één bloem in één vaas, alsof het dames waren die een mooie jurk uitzoeken om op stap te gaan. Toen ik in 1999 de tentoonstelling ‘Het Nederlands stilleven 1550-1720’ in het Rijksmuseum had gezien, wilde ik een antwoord geven op de keurige, weelderige arrangementen. Ik wilde in mijn leven zelf toen ook alles omgooien. Ik wilde onderzoeken hoe ik met bloemen erotische foto’s kon maken als reactie op hoe ik had geleerd bloemen in een vaas te schikken. Al die bloemen laten natuurlijk ook de kracht van het verleiden zien die nodig is om nieuw leven te maken. Ik laat ermee zien hoe vruchtbaar mijn kunstenaarschap is, zowel in lichte als in donkere tijden. Voor het lichte, vrolijker werk bestaat meer belangstelling bij verzamelaars dan voor het donkere, maar ook dat moet ik maken om mezelf en wat er zich afspeelt in de wereld recht te doen.”
Tijdens haar studie Psychologie aan de Universiteit van Nijmegen besluit Margriet Smulders ook de avondopleiding vrije kunst aan de kunstacademie in Arnhem te gaan volgen. Ze voltooit beide studies (Psychologie in 1983 en de kunstacademie in 1985) en begint een professionele kunstenaarspraktijk. Ze studeert af met fotografisch werk en installaties van gebouwde kamertjes die als allegorische scènes functioneren. De foto’s uit die tijd zijn veelal zelfportretten in filmisch aandoende presentaties van alledaagse situaties: een vrouw aan tafel, een vrouw op bed, een vrouw in een hotelkamer, een vrouw met bloemen. Het terloopse karakter van de foto’s verhult de minutieuze opbouw van de sets waarin ze zelf te zien is. Pas in het laatste jaar van haar studie krijgt ze lessen fotografie van Wijnanda de Roo en in die discipline vindt ze haar manier van uitdrukken. Ze is na haar dubbele studie al dertig wanneer ze aan haar kunstenaarsloopbaan begint.
Ze krijgt met haar echtgenoot, de kunstenaar Frank Bezemer, een dochter en een zoon die inmiddels zelf ook in de kunst actief zijn, Lola (1988) als beeldend kunstenaar en Boris (1992) als componist.
In dat vroege zelfportret met kind laat Margriet Smulders zich kennen als een krachtig kunstenaar door aan te tonen dat het moederschap haar niet verhindert, maar juist motiveert om haar werk te maken. De foto’s uit de serie ‘Immaculada’ uit 1987 laten Margriet Smulders zien als een vruchtbare vrouw, niet alleen zwanger van haar kind maar ook van haar kunst. Dit werk wordt internationaal tentoongsteld, onder meer in de tentoonstelling ‘Who’s looking at the family?’ uit 1992 in het Barbican Art Centre in Londen.
In dat vroege zelfportret met kind laat Margriet Smulders zich kennen als een krachtig kunstenaar door aan te tonen dat het moederschap haar niet verhindert, maar juist motiveert om haar werk te maken.
Dergelijke gezinsfoto’s blijft ze tot 1995 maken. Ze worden zo gewaardeerd dat ze er ook opdrachten aan overhoudt, zoals 75 portretten uit 1997-1998 van mensen die werken aan de katholieke universiteit van Nijmegen. Deze foto’s onderscheiden zich van haar vrije werk doordat ze minder persoonlijk geladen zijn, maar doen er technisch en in symbolische en creatieve zin niet voor onder, zeker niet als ze bijvoorbeeld de koks van de mensa afbeeldt met vijf broden en twee vissen in een lijst van een kantineserveerschaal.
Het leven bespaarde haar ook daarna tragedies niet, zoals haar eigen openhartoperatie in 2005. Tegen de achtergrond van deze trauma’s beoefent Margriet Smulders het kunstenaarschap als een compensatie voor het lijden dat het leven soms is, door er iets tegenover te stellen dat minstens zo overweldigend is: de passie voor het leven.
Haar intentie als kunstenaar is ondubbelzinnig om de wereld mooier te maken. Je zou kunnen zeggen dat ze met haar werk tegen de keer van het noodlot ingaat en hoewel alles vergaat zij er alles aan doet om te laten zien hoe waardevol het leven is. Dit uitgedrukte verlangen naar schoonheid ten spijt zijn haar bloemstillevens ook een openbaring van het gedicht ‘Les Fleurs du Mal’ – de bloemen van het kwaad – uit de gelijknamige dichtbundel van Charles Baudelaire.
Je zou kunnen zeggen dat ze met haar werk tegen de keer van het noodlot ingaat en hoewel alles vergaat zij er alles aan doet om te laten zien hoe waardevol het leven is.
Vanaf het moment dat ze met haar foto’s van bloemen begint, zie je dat ze erop uit is iets karakter te geven.
Als ze rond 2003 series begint te maken onder de titel ‘Get Drunk’, een duidelijke verwijzing naar het gedicht ‘Enivrez-vous’ van Baudelaire - een oproep om je te bedrinken aan het leven – geeft ze blijk van haar liefde voor kunstenaars als Francisco Goya, Raoul Dufy, Pipilotti Rist en Henri Matisse, maar ook artiesten als Maria Callas.
Door de techniek die ze gebruikt is het bij haar foto’s alsof je in een oneindige ruimte kijkt, zoals je al snel staat te zwalken op je benen als je in een barokkerk een beschilderde koepel bekijkt. Je verliest je blik in de centrale leegte. Haar bloemstillevens hebben een roterende, zuigende kracht alsof je wordt opgetild en in het oog van de orkaan wordt rondgetold om ergens anders gebutst te worden neergesmeten. Met het einde begint het pas, is de boodschap: als alles onder je is weggevallen, blijft er niets anders dan boven jezelf uit te stijgen. Dat aspect versterkt ze in de ruimtelijke presentaties van haar foto’s door muren te beschilderen. Voor de duo-expositie met Maria Roosen ‘Land of Milk and Money’ uit 2008 - in het toenmalige Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch – tekent ze samen met haar dochter Lola met Oostindische inkt uitvergrote droedels uit haar schetsboekjes op de wanden. Ook in de TZR Galerie Kai Brückner in Düsseldorf heeft ze de muren beschilderd en in Het Klooster in Tiel maakt ze in 2016 een installatie met draperieën. In de Ems-galerie in het Duitse Rheine installeert ze een permanent driedelig plafondwerk dat haar ruimtelijke bedoelingen in monumentale zin duidelijk maakt met ‘Quelle’ van 11 x 23 meter, ‘Strömung’ van 9 x 18 meter en ‘Mündung’ van 6 x 18 meter. Overigens is haar werk in Duitsland gezocht en wordt ze daar vertegenwoordigd door de fotogalerie Jordanow in München.
Door de techniek die ze gebruikt is het bij haar foto’s alsof je in een oneindige ruimte kijkt, zoals je al snel staat te zwalken op je benen als je in een barokkerk een beschilderde koepel bekijkt.